donderdag 3 november 2016

Zes jaar zonder Harry Mulisch

Proloog
Aanstaande zondag is het zes jaar geleden dat Harry Mulisch overleed. Harry Mulisch was mijn grote voorbeeld uit de beginjaren van mijn schrijverschap.

Waarom ik van Mulisch’ oeuvre houd
Meteen was ik al verkocht bij het eerste boek dat ik van Harry Mulisch las: ‘Archibald Strohalm.’
Dat kwam niet alleen door de toon, maar vooral door het absurdisme dat er doorheen was geweven: de man die zijn huis met allerlei draden en apparaten verbonden had met de natuur; de poppenkast van Ouwe Opa, waartegen Archibald Strohalm met een eigen op te zetten poppenkast van leer wil trekken; en natuurlijk de vele eieren die uit de lucht komen vallen.
Een waanzinnig boek.

Ik besloot alles van Harry Mulisch te gaan lezen.
Toen ik daarin een eindje was gevorderd, schafte ik mij ook secondaire literatuur aan, want er was altijd wel iets in Mulisch’ werk dat voor mij en vele anderen niet te vatten viel. Maar goed, wat wil je van een schrijver die beweerde: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’?

Vanaf midden jaren zeventig werden Mulisch’ werken toegankelijker. ‘Twee vrouwen’, ‘De Aanslag’, ‘Hoogste Tijd’, ‘De Pupil’ en ‘De ontdekking van de Hemel.’ Het onbegrijpelijke is daarin nog wel aanwezig, maar ligt meer verborgen, in de diepere lagen. Je hoeft je wenkbrauwen niet meer zo vaak te fronzen.

Voor wat Mulisch’ verhalen betreft, heb ik speciaal genoten van ‘De Versierde Mens’ (vanwege de enthousiaste toon, die overigens meer van zijn vroegere werken kenmerkt); van ‘Paralipomena orphica’ (vanwege de emotionele lading die niet wordt benoemd, maar juist daardoor des te sterker voelbaar is); en van ‘Oude Lucht.’ (op dit verhaal kom ik zo dadelijk terug).

Van zijn studies, tijdsgeschiedenissen, autobiografische werken noem ik hier: zijn verslag van het proces tegen Eichman (‘De zaak 40/61’); zijn analyse van wat er gebeurd zou zijn als Hitler de oorlog gewonnen had (‘De Toekomst van Gisteren’); en de voor sommige lezers arrogante, naar hoogmoedswaanzin neigende autobiografie ‘Voer voor Psychologen.’ Arrogant vooral, omdat Mulisch daarin – vrij naar Nietzsche ’s ‘Ecce Homo’ – uitlegt waarom hij zulke goede boeken schrijft.

Waarom ik Mulisch’ arrogantie wel kan waarderen
Mulisch’ arrogantie, daar hebben vanaf het begin tot aan zijn latere jaren veel mensen niet tegen gekund. Neem bijvoorbeeld ‘De Pupil’ uit 1987. Daarin presenteert hij zichzelf als een jonge god. Een jonge god die aan het begin van zijn schrijverscarrière vlak na de Tweede Wereldoorlog de Vesuvius bestijgt en de personages tegenkomt die zijn nog te schrijven verhalen en romans zullen gaan bevolken.
Geniaal.

Mulisch's arrogantie is een bepaalde vorm van ironie die veel mensen niet begrijpen: die van de zelfspot.

Waarom Harry Mulisch wel en niet mijn schrijverschap heeft beïnvloed
In de beginjaren van mijn schrijverschap was ik zó van Harry Mulisch onder de indruk, ik noemde en citeerde hem zó vaak, dat een van mijn vrienden zich liet ontvallen: ‘Het lijkt wel of jij Harry Mulisch zelf bent. Jij wilt Harry Mulisch zijn.’

Die vriend zat er naast.

Wie mij kent, weet dat ik geen pijpen rook.
Wie mij kent, weet dat ik geen teckel heb.
Wie mij kent, weet dat arrogantie mij vreemd is. Ik geloof dat ik niet zou durven beweren dat ik zulke goede boeken schrijf.

Voor mijzelf heb ik als stok achter de deur wel op een tegeltje gezet:

‘Als ik een goed boek wil lezen, dan schrijf ik er een.’

Harry Mulisch, hij schonk mij in de beginjaren van mijn schrijverschap de vrijheid om in mijn eigen proza vaag en onduidelijk te mogen zijn. Maar in tegenstelling tot dat van Mulisch’ proza, was dat van mij zonder diepere betekenslagen.

Wanneer ik aan Harry Mulisch denk, dan moet ik ook weer denken aan die ene Neerlandicus die mij ooit eens onder handen genomen heeft, als een tandarts die niet van verdovingsspuiten houdt. Hij wees mij op mijn literaire gebreken. En het deed pijn. Erg veel pijn.

Hoe mijn proza dan wel zo veel beter kon? Daarvoor verwees die Neerlandicus mij door naar de eerste bladzijde van een aantal literaire werken. Daaronder bevond zich Mulisch’s verhaal ‘Oude lucht.’

Waarom is ‘Oude lucht’ een geslaagd verhaal? Omdat je er als lezer met de eerste twee zinnen al in opgezogen bent:

‘Kijk – als je mijn vinger volgt kun je hem zien: hij daar, op het platte dak van die bungalow, met alleen die witte broek aan. Halfnaakt zit hij in een ligstoel van gebleekt, door de zon aangevreten linnen, zo ver doorgezakt dat zijn stuitje bijna het terras raakt.’

Na deze twee zinnen kan toch niemand meer ophouden met lezen?

Sinds de tandartsenbehandeling door de Neerlandicus probeer ik zo duidelijk mogelijk te schrijven.
Maar op mijn weg naar dit doel ben ik wel gaan inzien, dat het raadsel niet ontbreken mag. Timmer nooit je verhaal dicht met verklaringen en uitleg. Anders blijft er voor de lezer geen prikkel meer over. Het raadsel moet worden vergroot, de lezer moet aan het denken worden gezet.

Epiloog, of: Waarom Harry Mulisch de Nobelprijs voor de literatuur niet gewonnen heeft en er toch hoop voor het Nederlandse taalgebied blijft
Kort na Harry Mulisch overlijden zullen zijn vijanden meesmuilend hebben gedacht: ‘Mooi. Het is hem dus niet gelukt om de Nobelprijs voor de literatuur in de wacht te slepen.’
Helaas. Hermans, Reve, Wolkers en Claus zijn daarin ook niet geslaagd.
De reden? Net als Mulisch zijn ze gewoon te vroeg dood gegaan.

Maar er blijft hoop. Richten wij ons op de huidige generatie Nederlandse en Vlaamse potentiële Nobelprijswinnaars. De Van der Heijdens en de Grunbergen, de Hemmerechtsen en Uphoffen, de Rosenbomen en Verhulsten. En op al diegenen die vanuit de schaduw van het onbekende zich een weg banen naar de uitgeversdeur.