dinsdag 27 januari 2015

Vader

Gedenk op zijn tijd degenen die niet meer onder ons zijn. Vandaag is het honderd en tien jaar geleden dat mijn vader werd geboren.

De Biscuitman
Vroegste herinnering aan mijn vader? Dat mijn moeder voor een paar dagen naar haar zussen in Enschede was en dat mijn vader achter het geopende kleine raam van de woonkamer zat.
Het was midden zomer, de zon brandde op mijn kleuterbol. Voor de zoveelste keer liep ik over de zandweg die achter ons huis verdween. Hier en daar raapte ik een kiezelsteentje op. Als ik er genoeg dacht te hebben, keerde ik terug naar mijn vader in het raam.
Met die kiezelsteentjes kon ik de ijsjes betalen die mijn vader voor mij zou klaar maken.
Het waren geen ijsjes. Ik kreeg koekjes. Biscuitjes, twee op elkaar met er tussen een laag boter. Zelf mocht ik kiezen, wat nog meer: jam, hazelnootpasta, Bebogeen, hagelslag, of aardappelsiroop.
Zei hij wel eens dat het aantal kiezelsteentjes ontoereikend was?
Nee, zo was hij niet.

& Het Onvermogen
Ik zou hier het hele leven van mijn vader willen samenvatten in vierhonderd woorden. Tenslotte is mij dat twee jaar terug ook gelukt bij de herdenking van mijn moeder, die toen honderd en een jaar geleden geboren was.
Mijn vader heeft er recht op om met evenveel woorden te worden herdacht als mijn moeder.
Maar het lukt mij niet. Het is te complex, het leven van mijn vader. Hij heeft te veel meegemaakt voor vierhonderd woorden.
Daarom houd ik het voorlopig op deze ene lieve anekdote.

dinsdag 13 januari 2015

Charlie, une tango funèbre


In die dagen van zijn overspannenheid had hij zich midden in een zomernacht gerealiseerd dat het bijna onmogelijk was geworden om naast haar rustig in slaap te kunnen vallen - naast een vrouw, wier lichaam hij bijna net zo goed had leren kennen als zijn eigen, maar die als persoon voor hem steeds meer was veranderd in een wildvreemde die hij niet meer durfde aan te raken.

’s Nachts jammerde en gilde zij in haar slaap, worstelde ze met de man die haar vier jaar eerder had overvallen. Een man die de bitter zure lucht van tabak gemengd met knoflook uitademde en die een gouden ketting droeg om zijn harige en veel te stevige polsen. Meer had ze de politie niet kunnen vertellen. De hele tijd had ze daar in het park tussen de struiken met de rug naar die vent toegekeerd gelegen, met zijn klamme en knellende vingers om haar nek. Behalve die van zijn vingers in haar nek, was ook de afdruk van de schors van de boomstronk waarop ze gelegen had dagenlang in haar dijbenen en buik zichtbaar gebleven.

Vier jaar achtereen durfde hij haar niet meer aan te raken, zijn Sayra. Pas op die ene middag. Hij had haar omarmd en overstelpt met kussen. Die ene middag in september, toen hij thuisgekomen haar met strakke ogen had zien kijken naar tv-beelden die in vier, vijf varianten telkens weer werden herhaald.

‘Zijn nu de oorlogen voorbij?’ Voor het eerst sinds het park gleed er weer een traan over haar wang. ‘Gaan ze straks ook nog vliegtuigen in atoomcentrales jagen? Gaan ze ons terugwerpen naar het stenen tijdperk?’

Daar wist hij geen antwoord op. Wat kon je beginnen tegen burgervliegtuigen die plotseling van koers veranderden om zich te boren in torenflats, om neer te storten op regeringsgebouwen, in burgerwijken, of zelfs op een atoomcentrale? Wat kon je beginnen tegen mensen die onder hun kleding een bom hadden gegord om zichzelf en elke willekeurige man, vrouw en kind om zich heen door die bom uiteen te laten rijten in een cirkel van duizend bloederige splinters?

Hij wist het niet.

Voor de gelegenheid bewerkt fragment uit het verhaal ‘Bekmir Türegün’