woensdag 26 maart 2014

Weerzien

Ruiken
De kassière had een mopsneusje met een uitzonderlijk reukvermogen. Ondanks de vlakbij uitgestalde talloze pakjes sigaretten en soorten snoepgoed, ondanks de waspoeders en het verderop in die gang kapot gespatte flesje augurken, ondanks de brood- en vleesafdeling aan de achterkant van de supermarkt, wist ze feilloos de chic geklede meneer met de uitzonderlijk luxe parfum te traceren. Die moest nu bij de tijdschriften staan. Even later vond ze ook de vent in de sjofele spijkerbroek met bijbehorend legerjasje die vijf minuten na de chic geklede meneer de supermarkt was ingegaan, terug. Zijn spijkerbroek en legerjasje, zijn hele lichaam asemde de duizenden liter bier uit die hij in zijn leven moet hebben gedronken. Je kon wel raden waar die vent stond. Daar had je niet echt een mopsneusje met een uitzonderlijk reukvermogen voor nodig.

Wachten
Ze kwamen in haar rij te staan. Na de dikke dame met de poedel en de moeder met het kind zouden zij aan de beurt zijn, eerst de chic geklede meneer die in zijn handen vijf dozen bon bons droeg, en dan die vent in zijn spijkerbroek die in zijn mandje tien flesjes Grolsch tegen elkaar aan liet tikken, want erg stabiel stond hij niet.

Vragen
Die vent in zijn spijkerbroek gedroeg zich nogal vreemd. Het leek wel of hij om de schouder van de chic geklede meneer heen probeerde te kijken, zijn stropdas probeerde te bewonderen, nee: hij zocht oogcontact. Toen hem dat niet lukte, tikte hij de chic geklede meneer op de schouder. Met dubbele tong zei hij: ‘Nneemm? mij niet? Kwalijk. Maar ken ik jou niet ergens van?’
De chic geklede meneer keek stug voor zich uit. Hij leek plots wel een beetje op een standbeeld.
‘Ja, ik ken jou ergens van.’
De chic geklede meneer dook met zijn hoofd tussen zijn schouders, alsof hij een pak slaag verwachtte.

Panieken
‘Maar waar van? Waarvan zou ik jou nou kunnen kennen?’
‘Houd uw kop,’ siste de chic geklede meneer. ‘Ik ken u niet!’ Hij legde zijn bon bons op de toonbank. Zo meteen was hij aan de beurt, hij trok alvast zijn portefeuille tevoorschijn. Die zag er niet al te sjofel uit, vond de kassière.
‘O, nou weet ik het!’ riep de vent in zijn spijkerbroek enthousiast uit.’ Hij zette zijn mandje met tien tegen elkaar aantikkende flesjes Grolsch op de tegels en maakte een weids gebaar, alsof hij op het punt stond de chic geklede meneer te omarmen. ‘Nou weet ik waar ik jou van ken! Van Brinkgreven!'
De chic geklede meneer legde voor de kassière honderd euro neer, zei: ‘Laat maar zitten’ en haastte zich de supermarkt uit.

maandag 17 maart 2014

Waarom baby’s nooit lachen als ze geboren worden.

Een negenjarige meisjes vroeg, zo maar, zonder enige aanleiding, misschien was het enkel omdat ik bij haar ouders op bezoek was: ‘Waarom lachen baby’s nooit als ze geboren worden, waarom moeten ze altijd huilen. Je hoort toch blij te zijn als je op de wereld komt?’
Voordat haar moeder of vader er antwoord op konden geven, zei ik: ‘Het is eigenlijk helemaal geen huilen wat ze doen. Het is eerder schrikken.’
‘Schrikken?’
‘Ja, moet je je voorstellen: je zit maandenlang lekker in de warme buik van je moeder, lekker in het donker en opeens moet je naar buiten. Dan is het plotseling heel erg licht om je heen, en koud heb je het ook. En het gaat allemaal zo plotseling en onverwachts dat je daar van schrikt. En wat doe je als je schrikt? Je slaat een hele hoop lucht naar binnen.’ Ik deed het haar voor. ‘En die lucht moet natuurlijk ook weer uit. En dat gaat dan met een bepaald geluid. Zo: Bweueèèèh! Het is de eerste ademhaling van zo’n baby. Maar voor de baby zelf is het gewoon schrikken.’
‘Goh,’ zei het meisje.

dinsdag 11 maart 2014

Een vrije associatie op het thema van de Boekenweek

Dooddoeners
Laat ik met een paar dooddoeners beginnen. Zoals iedereen weet, is het thema van de Boekenweek dit jaar: reizen. Wie reist, kan veel meemaken. Maar je hoeft er niet veel of al te lang voor onderweg te zijn. Forensen is soms al voldoende.

Studentes
Mij staat weer vers in het geheugen, die keer dat ik ’s ochtends vroeg in de trein zat en dat er een eindje verderop twee geneeskundestudentes uitvoerig met elkaar ervaringen zaten uit te wisselen. Tussen hun zinnen door peuzelden ze rustig en netjes hun boterhammetje op.

De vrouw naast hen
Ik was niet de enige die hun gesprek letterlijk kon – herstel: noodgedwongen moest volgen. Vooral de vrouw naast hen, aan de andere kant van het gangpad, had het denk ik moeilijk. Ik probeerde oogcontact met haar te maken, maar dat lukte niet. Ze staarde naar buiten en als het te erg werd wat er zo vlakbij haar linkeroor werd gezegd, dan keek ze de twee geneeskundestudentes ontzet aan.
Ze hadden niets door.

De eerste keer
De een zei: ‘Vond je het eng, de eerste keer?’
De ander antwoordde: ‘Helemaal niet. Je moet je er gewoon overheen zetten, want je leert er ontzettend veel van. Aardig toch? Dat zo’n persoon zijn lichaam ter beschikking heeft gesteld aan de medische wetenschap?’

De rest zal ik u besparen. Behalve dan hoe aan hun gesprek een abrupt einde kwam.

Die andere keer
Ze hadden het over die keer met de baby. Dat vond de ene studente toch wel een beetje zielig.
‘Nee, nee,’ zei de ander. ‘Dat vond ik nou juist het meest interessante van allemaal! Alles is nog zo klein en teer.’

Nog eens de vrouw naast hen
De vrouw naast hen aan de andere kant van het gangpad snoot haar neus. Ze zei: ‘Kunnen jullie alsjeblieft ergens anders over praten, of op zijn minst het volume temperen? Ik kan het allemaal letterlijk volgen en ik word er eerlijk gezegd niet goed van, zo op de nuchtere maag.’
‘Nou, sorry hoor,’ zei een van de geneeskundestudentes.
Er volgde een stilte.
De ene geneeskundestudente gniffelde. ‘Ik weet opeens niet meer waar ik het over zou kunnen hebben.’
‘Nee, ik ook niet,’ zei de ander.
Tot zover.

Iets ervan opsteken
Kunnen we in het kader van de Boekenweek uit het bovenstaande nog iets opsteken als schrijver? Jawel. Beperk u in het detail. Wees het tegenovergestelde van deze twee geneeskundestudentes. Suggestie doet zoveel meer dan duizend woorden.

dinsdag 4 maart 2014

Weggooien, teruggeven en eerlijk zijn



Tip
Gooi nooit afgewezen fragmenten of varianten weg. Als je sommige flink bewerkt, kun je er misschien een nieuw verhaal van maken, misschien zelfs een roman.

Puzzelen
De afgelopen vier weken ben ik gaan experimenteren met een aantal afgewezen fragmenten en varianten uit ‘De IJskoning.’ In de eerste fase is het puur puzzelen. Wat zou kunnen passen bij wat? Welke volgorde kan ik daarbinnen aanbrengen?
Uiteraard is de puzzel niet compleet. Je moet zelf de ontbrekende stukjes en stukken invullen. Dat is, voor wat het aantal woorden betreft, het meeste werk. Tussendoor blijf je de oorspronkelijke tekst bijschaven. Ook in zinsbouw en stijl. Want het moet wel een verhaal worden dat volledig op zich zelf staat.

Plot
Wat voor bijzonder plot er uit deze werkmethode kan voortkomen! Dit keer is het niet jij die de loop van het verhaal bepaalt: dit keer zijn het de afgewezen fragmenten en varianten. Heerlijk avontuur!

Teruggeven
Ik heb nu bijna twee nieuwe verhalen in eerste versie af. Een van 18 bladzijden en een zal denk ik komen tot 21. Als het resultaat er naar is, dan zullen ze een plaats krijgen in de verhalenbundel  'Gezichten in het Struikgewas.' 
Het is eigenlijk teruggeven wat ik doe, want ‘De IJskoning’ was oorspronkelijke bedoeld als een betrekkelijk lang verhaal voor die verhalenbundel.

Eerlijk zijn
Volgens mijn Schrijverslogboek heb ik van die oerversie van ‘De IJskoning’ op 26 augustus 2002 een apart bestand gemaakt. De bedoeling was om het verder uit te werken als een aparte novelle. Ik zat toen op 80 bladzijden.
Als ik eerlijk ben in het teruggeven, dan heb ik dus nog (80 - 21 -18 =) 41 bladzijden voor die verhalenbundel te schrijven. Daarvoor ligt denk ik genoeg materiaal aan afgewezen fragmenten en varianten uit de ‘De IJskoning’ klaar.