woensdag 31 december 2014

De balans opmaken - een Schrijversjaaroverzicht

Verkeerd schrijverszelfbeeld
Toch merkwaardig. Dat je denkt op schrijfgebied helemaal niet zo veel te hebben gepresteerd in 2014. Maar als je in je logboek kijkt, dan mag je eigenlijk toch wel tevreden zijn.

Geen roman, geen ‘Making of…’
Dat ik het gevoel had niet zo veel op schrijfgebied te hebben gepresteerd, komt omdat ik dit jaar van plan was geweest om verder te gaan met de roman 'De Behouden Stilte.'
Daar is niets van terechtgekomen.
Verder had ik willen bloggen over de moeizame totstandkoming van mijn vorige roman, 'De IJskoning.'
Ook daar is niets van terechtgekomen.

Vol hoofd
Dat daar allemaal niets van terechtgekomen is, ligt los van het feit dat er nogal wat ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden in mijn leven. Maar die veranderingen hebben wel de gedachte gevoed dat ik dit jaar zo weinig heb gepresteerd op schrijfgebied. Ingrijpende veranderingen kunnen je namelijk een tamelijk vol hoofd bezorgen.

De schrijffeiten
Toegegeven: in wezen hebben er slechts drie nieuwe verhalen het levenslicht gezien. De rest is volgens mijn logboek voornamelijk besteed aan redactiewerk.

Nog maar eens: ‘De IJskoning’
In de derde en vierde week van januari heb ik mijn roman ‘De IJskoning’ nog eens aandachtig doorgelezen. Veel geschrapt, voor bepaalde woorden synoniemen gezocht. Hier en daar ook een zin veranderd, of iets aan de tekst toegevoegd.
Daarna heb ik het manuscript aan twee proeflezers opgestuurd, waarvan de eerste proeflezer het na drie weken al weer terugzond met kanttekeningen en hoopgevend commentaar.
De tweede proeflezer schijnt nog steeds geen tijd te hebben om de 431 bladzijden door te lezen.
In 2015 moet ik echt iets gaan doen met dit manuscript.

Afgewezen fragmenten
In februari ontstond in eerste versie ‘Bekmir Türegün,’ een verhaal dat voor een deel is opgebouwd uit afgewezen fragmenten uit ‘De IJskoning.’
Op dezelfde manier kwam ‘De Lachende Klarinet’ tot stand. Beide verhalen schreef ik voor de bundel 'Gezichten in het struikgewas.'
In de maanden daarna heb ik vooral ‘De Lachende Klarinet’ regelmatig zitten bijschaven.

Verhalen, verhalen I
Vanaf maart ben ik andere verhalen bestemd voor ‘Gezichten in het struikgewas’ onder handen gaan nemen. Verhalen o.a. die ik in de afgelopen twee jaar als opdracht had geschreven voor het Schrijverscafé, een door Daretoo in het leven geroepen discussiegroep op LinkedIn.

Intermezzo: de schrijfopdrachten vanuit Het Schrijverscafé
Binnen het schrijverscafé is er de mogelijkheid om verhalen in te zenden. Degene die de opdracht heeft verstrekt, beoordeelt ze. Ook de deelnemers zelf kunnen elkaars bijdragen van commentaar voorzien. Initiatiefneemster is Marja Duin, redactrice bij De Arbeiderspers. Maar sinds kort worden de schrijfopdrachten dus (ook) verstrekt door een van de deelnemers zelf. Begin volgend jaar ben ik aan de buurt. Het thema zal zijn: verhuizen.

Verhalen, verhalen II
‘De behouden stilte’ raakte verder en verder op de achtergrond. Ik bleek niet meer zo veel behoefte te hebben aan weer een roman. Nee, die verhalen, daar bestonden zo veel versies van - er moesten nodig knopen worden doorgehakt.

Een opname en een teleurstelling
Begin augustus nam ik van elk verhaal de beste versie op in één word bestand. Nu werd het zaak om de verhalen onderling met elkaar te vergelijken, om tot een evenwichtige woord- en uitdrukkingsvariatie te komen. Dat werd een teleurstelling.
Ik wilde er mee door gaan, de verhalenbundel opstuwen tot het voor mij hoogst haalbare niveau. Maar toen kwam dus die verhuizing er tussen.

Stress en ontspanning
Geen tijd meer voor redactiewerk. Ik dacht zelfs geen tijd meer te hebben voor een schrijfopdracht vanuit het Schrijverscafé. Toch heb ik me laten overhalen. Ik had ontspanning nodig. Maar niet te veel inspanning. Daarom koos ik voor een bestaande tekst.

Het derde verhaal
Dat was een fragment uit de roman ‘Eksteroog.’ Van 660 werkte ik het uit naar 3956 woorden. Eigenlijk is het een verhaal geworden dat volledig op zichzelf staat: ‘Knikkende ezelskop met flaporen.’
Die 660 woorden in ‘Eksteroog’ zal ik drastisch moeten wijzigen, want die 3956 woorden verdienen het om aan de bundel ‘Gezichten in het Struikgewas’ te worden toegevoegd.

Positief Schrijversverwachtingsbeeld
Ik ga tevreden het oude jaar uit en met goede hoop het nieuwe jaar in. De verhuizing is voorbij, de woning begint op orde te komen. Mijn hoofd is niet meer zo vol. Ik weet wat mij het komend jaar te doen staat.

woensdag 24 december 2014

Joyce en de man vol herinneringen - een kerstverhaal

Warm
Wanneer Leontien haar jack met de bontkraag heeft opgehangen en mijn kamer binnenstapt, is niet het eerste wat ze zegt: ‘Je moet nodig eens opruimen,’ maar: ‘Geen kerstboom?’ En meteen daarop: ‘Pfff, wat heb je het hier warm.’
Ik sluit de deur en zet de thermostaat twee graden lager.
Op de bank stroopt ze haar trui over haar hoofd, vouwt die netjes op en legt hem behoedzaam op de armleuning. Daarna haalt ze uit haar handtasje een kam tevoorschijn. Ze doet haar haren, haar zwartglanzende haren. – En dat allemaal met een traagheid die ik niet van haar gewend ben. Tijdens het bijpraten is ze ook een stuk minder lacherig dan anders. Terwijl ze zich eigenlijk veel vrijer zou moeten voelen, nu Martha weg is.

Kerstbomen optuigen
We hadden misschien nog wel zeventig keer in december gezellig kerstbomen kunnen blijven optuigen, Martha en ik - vroeg of laat zou ze toch hebben willen weten: ‘Wat heb jij met Leontien?’ En zo is het geschied, bijna zeven maanden geleden al weer. ‘Je hoeft niet zo aapachtig te kijken, hoor,’ was ze verder gegaan. ‘Ik weet dat Leontien hier geweest is. Haar parfum is overal te ruiken. In de gang, in de keuken, en ook op het toilet. Ik word daar niet goed van, Reinier. Straks kom ik die rot geur ook nog tegen in onze slaapkamer.’
‘Schat,’ had ik met een amper te onderdrukken glimlach opgemerkt, ‘ik ken haar vanaf mijn twaalfde. Als ik iets met haar zou hebben gehad, dan was dat allang gebeurd. Ver voordat ik jou heb leren kennen.’
Ze keek me aan en leek koortsachtig te zoeken naar de waarheid in mijn ogen.
Geamuseerd wendde ik mijn hoofd van haar af. ‘Je bent jaloers.’
‘Ik heb liever niet dat ze hier nog komt als ik van huis ben.’
‘Heus, je overdrijft.’
Ze gleed met een vinger onder haar neusgaten langs.
‘Dus je vertrouwt mij niet meer?’ vroeg ik. ‘Mooi is dat!’
Het liep uit op een ruzie. Toen die was bijgelegd, hebben we in bed zowat de hele nacht lieve woordjes tegen elkaar liggen zeggen. Gevreeën? Ja, gevreeën hebben we ook. Tussen de liever woordjes door wilde ze telkens weer. De volgende ochtend meldde ze zich ziek. Juf Martha ziek. Hoera! De kinderen blij en wij ontbijt op bed.
Er gleden broodkruimels en hagelslagvlokken in de plooien van de lakens. Broodkruimels en hagelslagvlokken die Leontien een voor een bijeengesprokkeld zou hebben in de kom van haar hand. En dan rechtstreeks er mee naar de afvalemmer. Alleen al daarom zou ik nooit een relatie met haar willen hebben. Vreemd dat ze nog steeds niets heeft gezegd over de rommel hier.

‘Kom dan, meissie’
Alsof ze mijn gedachten kan lezen, begint ze in het rond te kijken. Ze haalt iets uit haar handtasje en het bloed trekt uit mijn wangen. Ze hurkt neer en kijkt onder de bank, onder de andere meubels, speurt de hele vloer af.
 ‘Joyce, waar ben je? Kom eens hier, ik heb iets voor je. Kom dan, meissie.’

De verlamming
Joyce. Joyce.  De herinnering drukt dik op mijn slapen. Vorige week: ik zakte terug tussen de kussens en het duurde een hele tijd voordat de pijn uit mijn ruggengraat verdwenen was. Duidelijk de angst die mij verlamde. Alleen de angst. Ik wilde naar Joyce, maar mijn lichaam werkte niet mee. Terwijl mijn hoofd zich nog volstouwde met hoop, wist mijn lichaam allang hoe ik haar zou aantreffen.
Uiteindelijk lukte het me na drie pogingen om uit bed te komen. Met mijn voeten op het laminaat begon ik me haastig in de kleren te hijsen. T-shirt achterste voren. Liet het overhemd over mijn stoel hangen en greep naar mijn trui.
Haalde het voer tevoorschijn en deed de achterdeur van het slot.
Het was nog schemerig. Overal rijp op het gras. Wanneer had ik haar voor het laatst opgezocht? Ik kon het me niet herinneren. Elke dag hier op het paadje geweest om mijn fiets uit de schuur te halen en er na gedane boodschappen weer in op te bergen. En geen moment gedacht aan Joyce.
Stro staat van binnenuit tegen het traliewerk opgehoopt. Met mijn vingers tussen de tralies schuif ik het omlaag. Nergens geritsel, nergens een glinsterend oog. Met een hand die onder stroom lijkt te staan, haal ik het haakje van het slot en open ik het deurtje. Op de bodem van de drink- en voederbak liggen een paar strohalmen. Overal in het hout van het hok ontdek ik krassen. Ze heeft het zelfs klaargespeeld om een gat in de bodem te krabben. Maar nog te klein om er doorheen te kunnen kruipen.
Ja, daar ligt ze. Achterin. Haar vacht is piekerig ruw. En dan: het oog. Een dof oog. Alsof er staar op ligt.

Kont in de lucht
‘Joyce! Joyce! Waar heb je je verstopt? Kom eens hier? Joyce?’
Ze is tot voor de tv gekropen en speurt met haar onderarmen plat op het laminaat en kont in de lucht nog steeds de hele kamer af.
‘Sorry, Leontien. Hou maar op met zoeken. Ze is hier niet meer. Ze is dood.’
Terug op de bank kwakt ze het zakje met snoepjes in haar handtasje. ‘Hoe dat zo.’
Ik vertel haar wat er is gebeurd. Haar gezicht wordt langer en langer, haar mond glijdt open.
‘Je hebt hem uitgehongerd.’
Ze ritst het handtasje met een ruk dicht en legt een pols tegen een van haar slapen. Buigt haar hoofd. Brede, platte lippen. Een snik.
Ik kom naast haar zitten en leg een hand op haar schouder.
‘Is er iets? Je hoeft toch niet alleen maar te huilen om een dood konijn?’
Ze ritst haar handtasje open. ‘Maar het was ook een beetje mijn konijn,’ piept ze en grijpt naar een zakje met tissues. ‘Ik heb Martha op het idee gebracht om jou een konijn te geven. Ze vertelde dat je zo dol was op dieren, vroeger als kind al.’

‘Misschien mag je dan’
‘Pappa, mag ik een hond?’
‘Nee, jongen. Als je broer en zus het huis uit zijn, misschien mag je dan een hond.’
Later had ik mijn ouders gevraagd, of ik dan een kat mocht. En toen ze dat ook niet goed vonden: een hamster. En nog weer later: een cavia. Een marmot dan? Een konijn? Zelfs geen konijn? Nee. Gaf allemaal veel te veel gedoe. Mijn ouders namen pas een hond, een marmot en een heel konijnennest nadat ik zelf, als laatste kind, het huis was uitgegaan.

Achter haar lijfje gestrekt
‘Toen je haar net kreeg,’ zegt Leontien, en ze snuit haar neus, ‘paste ze nog net in mijn hand. Ze besnuffelde mijn vingers. Ik weet nog precies hoe dat voelde. En later, toen ze wat groter was geworden – weet je nog, de dag dat jullie haar voor het eerst in de tuin lieten? Hoe ze elk plantje onderzocht en van alles wat eetbaar was iets weg knabbelde? En toen ze alle plantjes bij langs was geweest, begon ze de hele tuin door te huppelen, nam ze die als het ware in bezit. Wat moest ik daar om lachen. Die onverwachte, gekke sprongetjes van uitgelatenheid. Daarna ging ze voldaan in het zonnetje liggen. Op haar buik, met haar achterpootjes achter haar lijfje gestrekt. Het was een vrolijk konijn. En nou is ze dood.’
Weer die brede, platte lippen.
Ik sluit haar in mijn armen. Haar haren kriebelen over mijn neus en lippen.

Rillerig
Nadat ze de tranen met haar tissue heeft weggeveegd, zegt ze: ‘Zou je misschien een kopje thee voor me willen zetten? Ik heb een enorm droge keel.’
Als ik met de theepot en twee kopjes terugkeer, heeft ze haar trui weer aangetrokken en wrijft ze zich rillerig over de bovenarmen.
Ze drinkt wat van haar thee, zet het kopje op de salontafel en begint te wriemelen aan haar haarstrengen. Staart naar de vloer.
Dan knikte ze. ‘Het is ook Peter. Zijn opmerkingen, ik kan daar niet meer tegen. Als hij weer zo’n bui heeft en er valt geen zee met hem te bezeilen, dan zet ik wel eens heel hard Coldplay op. Waar hij dan weer niet tegen kan, wat weer aanleiding is voor nog een ruzie.’
‘Ruzie? Hebben jullie wel eens ruzie?’
‘Eigenlijk veel te vaak. Altijd wanneer ik met iets nieuws kom, dan zegt hij spottend: zou je dat nou wel doen? Dat kun je toch niet. Hij vindt dat ik gewoon mijn beroep moet blijven uitoefenen. Dat ik dus voor iets anders totaal niet geschikt ben. - Ik zou daar toch onderhand wel beter tegen opgewassen moeten zijn, tegen dat soort cynisme. Ik ken hem al zeven jaar!’
Ze buigt haar hoofd.
De stilte hangt om haar heen. Het begint het er steeds meer op te lijken dat haar gedachten haar meegenomen hebben op een verre reis.

‘Wil je het zien?’
Plotseling richt ze haar blik op mij. Ze trekt met een mondhoek. ‘Je hebt haar toch niet in een vuilniszak gedumpt, hè?
‘Joyce? Nee, nee. Ze ligt hier in de tuin begraven.’
Ze moet er doorheen. ‘Wil je het zien?’
Ze speurt over het tapijt. Alsof Joyce hier nog is. Dat moet ze, Joyce moet hier zijn en niet onder de grond. Ze was sinds Martha weg is mijn enige gezelschap. Af en toe mocht ze bij mij in de woonkamer over het tapijt komen rondhuppelen, ondanks de keuteltjes die ze er op achterliet. Harde en droge keuteltjes. Die vlekken niet. En zo wel? Kon me eigenlijk ook niet meer zo veel schelen.
Ik kijk Leontien aan.
‘Ja, dat is goed,’ zegt ze.      

De verste heester
Met een zaklamp schijn ik over het bevroren gras. Het kraakt onder onze schoenen. Ik leid haar naar de verste heester waaronder ik haar begraven heb, in een kistje dat ik zelf heb getimmerd. Gelukkig was het dooi. Anders had ik haar moeten afstaan aan de dierenarts, was ze doorgestuurd naar het dierencrematorium, zat ze nu bij mij thuis in een urn. Nu ligt ze hier in de aarde.
Ik heb er een steen overheen gelegd. De tekst die ik er met olieverf op hebt geschreven, zegt Leontien zacht.
Hier rust Joyce.’
Even glimlacht ze.

Dit moment
De kou begint tegen mijn benen op te kruipen. Leontien: in het duister om haar heen dwarrelt sneeuw en in mijn oren ruist de stilte. Het is goed zo, dit moment. Hoog boven ons twinkelen de sterren.
‘Eigenlijk kan hij er niets aan doen,’ hoor ik haar zeggen. ‘Dat hij zo is, Peter. Hij heeft het beste met je voor. Hij denkt nectar in je mond te leggen, maar het smaakt naar stront.’
We kijken elkaar lang in de ogen. Ze is mooi met die zwartglanzende haren over de bontkraag van haar jack.
Er lijken weer allerlei gedachten door haar hoofd te gaan.
‘Ik ben bij hem weg. Al een tijdje. - En jij zorgt niet goed voor jezelf, Reinier. Straks honger je jezelf ook nog uit.’ Ze steekt haar handen in de zakken van haar jack en staart een tijdje naar de sneeuw. Dan zegt ze: ‘Zal ik bij je blijven? Ik bedoel niet alleen voor Kerst, maar gewoon zien of het met ons tweetjes wel lukt? We hebben een enorme voorsprong, we kennen elkaar al zo lang. Nou?’
‘Ja, ja,’ brandt het op mijn lippen. Maar die woorden werkelijk uitspreken? Ik weet niet of ik daar achteraf wel zo gelukkig mee zal zijn. Maar voor Kerst zeg ik volmondig: ‘Ja, ik wil dat je blijft,’ en ze vliegt me in de armen.

Eric Steiner, 24 december 2014.

maandag 15 december 2014

Obstakels (een vrije associatie op verhuizen, schrijven en leven)


Verhuizen en alles er om heen
Voor, tijdens en ook nog na mijn verhuizing bent ik nogal wat obstakels tegengekomen. Sommige moeten nog steeds worden weggewerkt. Sommige daarvan liggen buiten jezelf.
Daar kun je je over opwinden, gaan mokken. Als dat het geval is, probeer dan op een gegeven moment zo snel mogelijk die opwinding af te leren. Negatieve opwinding is ongezond.
Obstakels waar jezelf niets aan kunt doen, die moet je aan anderen overlaten. Aan de monteur die een lek in je cv-installatie opspeurt en dicht. Aan de vriend die nog een tweede boekenkast voor je timmert, en aan de verkoper op het internet die bepaalde onderdelen waarmee je de eerste boekenkast kunt afmaken niet op tijd bezorgt. Het hoort allemaal bij het leven, verhuizen en alles er om heen. Je zou er een roman over kunnen schrijven.

Rommel en ruimte
Voor, tijdens en vooral na zo’n verhuizing kom je er achter hoeveel rommel je eigenlijk hebt. Rommel kan een groot obstakel zijn. Daar kun je wel iets aan doen.
Bijvoorbeeld aan al die vorige versies van je manuscripten. Voor een groot deel: weg er mee. Helaas voor de literatuurwetenschappers die – mocht je ooit eens succes oogsten met je auteurschap - heel misschien in een verre toekomst toch wel op die half mislukte schrijfpogingen zitten te wachten, zodat ze een mooie analyse kunnen maken van je groeiproces tijdens het schrijven van al die romans en verhalenbundels.
Maar als je voor die complete manuscriptensantenkraam nauwelijks ruimte hebt? Jammer dan. Je moet in je nieuwe onderkomen ook fatsoenlijk kunnen leven.

Schrijven en leven
Schrijven is net als leven. En wat is leven? Je wilt natuurlijk zo veel mogelijk genieten van dat leven, maar zonder obstakels is er op een gegeven moment niet veel meer aan. Bovendien wil je er telkens weer iets bijleren. Zonder fouten maken en tegenvallers leer je niet veel.

Wat leven en schrijven is
Leven is leren. Schrijven is leren. Elke keer als ik iets geschreven heb, heb ik met een beetje geluk er iets bij geleerd, begrijp ik de wereld wat beter, ben ik iets meer van mezelf te weet gekomen. Ook leer ik tijdens het schrijven iets over hoe een personage in elkaar zit, hoe een dialoog werkt of niet, en welke effecten leiden tot het verhogen van de spanning in wat ik te vertellen heb.
Bij dat leren horen ook fouten maken, faalangst, in een dip komen, het niet meer zien zitten. Dat is niet erg. Ook tegenvallers moet je doorleven, of het nu een half mislukte manuscript betreft of obstakels voor, tijdens en na een verhuizing. Van tegenvallers leer je het meest. En die gedachte brengt mij er weer bovenop. Daar heb ik geen mokkende opwinding of half-mislukte manuscripten meer voor nodig.

dinsdag 11 november 2014

Verhuizen en wedstrijden







Eric Steiner gaat verhuizen
In januari is hij weer terug op deze site
(misschien ook eerder)

Sophia Deçàdent

p.s.
Ondanks de drukte van het dozen vullen, plannen en regelen, 
heeft Eric kans gezien
om onder zijn eigen naam
een verhaal in te zenden
 voor een
 schrijfwedstrijd

dinsdag 14 oktober 2014

Ongewenste herhalingen in verhalen

Probleemstelling
Voor de nieuwe bezoeker: alsjeblieft eerst mijn vorige blog lezen. Dan weet je dat er voor mij op het computerbeeldscherm een verhalenbundel van eigen makelij stond, die mank bleek te gaan aan te veel personages die zich identiek gedroegen, dezelfde opmerking maakten, hetzelfde zagen, etc. Ook kwam er nogal eens in totaal verschillende verhalen dezelfde zinswending of een bijna identieke beschrijving voor. En nog steeds: te veel dezelfde woorden te dicht op elkaar. En dat ondanks… Lees mijn vorige blog. Hier ga ik verder met de vraag: hoe pak je dit soort ongewenste herhalingen aan?

Eerste stap: simpel beginnen
Laat de identieke gedragingen, de bijna dezelfde zinswendingen en bijna identieke observaties of beschrijvingen voorlopig rusten.
Begin met in je Word-bestand met de zoekfunctie alle overige ongewenste herhalingen vet te maken. Niet allemaal tegelijk. Begin simpel. Eerst maar eens de ‘O, jawels.’ Daar zijn er in mijn verhalenbundel maar twee van.
Vraag je af: past deze opmerking bij het personage in verhaal 1 wel en bij het personage in verhaal 4 niet? Of kan die opmerking niet gewoon weg?
Ga vervolgens naar de volgende ongewenste herhaling en maak ook die vet. Los het probleem op. Werk zo van eenvoudig naar moeilijk op te lossen herhalingen.

Tweede stap: synoniemen zoeken en zinvariaties bedenken
Daarna ga je op jacht naar dezelfde woorden die te vaak voorkomen c.q. te dicht op elkaar staan. Ook die vet maken. En ook weer: niet allemaal tegelijk. Werk het ene woord na het andere woord af.
Overweeg wat weg kan. Bij twijfel: meteen verwijderen, het woord en de zin waarin hij is opgenomen. Schrijven is schrappen.
Woorden die echt niet weg kunnen en toch irritant blijven omdat ze zo dicht op elkaar staan, daar zoek je synoniemen voor.

Kanttekening: oppassen met synoniemen
Met synoniemen moet je trouwens oppassen. Te veel synoniemen te dicht op elkaar, dat komt gekunsteld over en zal de lezer uit het verhaal halen.
Als je op één bladzijde schrijft:
‘Op dat moment keek Peter in…
En jawel, Peter blikte over…
Peter observeerde…
Zag Peter dat wel goed?’
Dan zegt die lezer: ‘Huh?’ Dat is niet fijn, als een lezer zo reageert. Een lezer hoort te vergeten dat hij aan het lezen is. Een lezer hoort weg te dromen in een verhaal.
Dus: niet te veel synoniemen vlak achter elkaar. Beter is dan: de hele zin vervangen, een andere omschrijving zoeken.

Derde stap: de zware probleemgevallen.
Wat blijft over? Of beter gezegd: wie blijven er over? De identieke gedragingen, de bijna identieke observaties door verschillende personages, de nogal op elkaar lijkende beschrijvingen gedaan door de schrijver, dezelfde zinswendingen.
Dat zijn de moeilijkste gevallen, is mijn ervaring.
Ik ben er nu een tijdje mee bezig. Het valt niet mee. Soms trekt een verhaal helemaal krom wanneer ik een herhaling in gedrag, observatie, beschrijving of zinswending verwijder.
Wat doe je in zo’n geval? Piekeren. In overweging nemen. Een tijdje laten rusten. Heroverwegen: waar een ongewenste herhaling van de hierboven genoemde soort echt niet weg kan, haar laten staan?
Dat zal de lezer irriteren. Weer is hij of zij uit het verhaal gehaald. En ongetwijfeld: bij de zoveelste aangetroffen herhaling smijt hij je verhalenbundel in de hoek van de kamer. Daarvoor heb je toch niet al die uren aan je schrijfbureau doorgebracht?
(wordt vervolgd)

woensdag 1 oktober 2014

De lange adem van de schrijver

Het hoogst bereikbare
Als je in het schrijven het voor jou hoogst haalbare wilt bereiken, dan is het verstandig om een verhaal, novelle of roman na voltooiing een tijdje te laten rusten. Sommigen beweren dat je zo lang moet wachten tot je niet meer precies weet wat je geschreven hebt, hoe je het hebt verwoord. Pas dan kun je met een frisse blik de tekst nog eens goed onder handen nemen en hem vervolmaken tot het voor jou hoogst haalbare.
Dit is geen eenmalig proces. Het geschrevene een tijdje laten rusten geldt na voltooiing van de eerste, tweede, derde, tot en met de door jou geachte laatste versie.

Verschillende versies
Al een tijdje had ik in mijn computer een aantal verspreid liggende verhalen laten rusten. Die waren in de afgelopen twee jaar geschreven. Er zat ook eentje tussen die van veel oudere datum is en die begin april zijn ‘uiteindelijke’ vorm gekregen heeft. Verder waren er twee verhalen die tussen 30 januari en 11 maart zijn voortgekomen uit fragmenten die ik als overbodig materiaal uit mijn roman ‘De IJskoning’ had gelicht.
Behalve die laatste twee verhalen, bestonden er van elk verhaal twee of drie of zelfs vier versies. Versies die door proeflezers in de afgelopen twee jaar waren voorzien van opmerkingen, die ik gedeeltelijk nog niet had verwerkt omdat ik er toen geen raad mee wist. Versies ook met en zonder die ene alinea waar ik op dat moment geen besluit over durfde te nemen.

Knopen doorhakken
Uit die verschillende versies van de verspreid liggende verhalen heb ik tussen 14 maart en 2 augustus de in mijn kunnen meest acceptabele definitieve versie samengesteld. Ook heb ik voor een laatste keer dezelfde woorden die te dicht op elkaar stonden vervangen door synoniemen. Waar dit niet mogelijk was heb ik de zin veranderd.

Opname in een bundel
Die verspreid liggende verhalen hebben allen één grondthema: de liefde. Degene die mij al een tijdje volgt, weet dat die verspreid liggende verhalen uitermate geschikt zijn om opgenomen te worden in mijn verhalenbundel in wording: 'Gezichten in het Struikgewas.' Die bundel gaat over de liefde in de ruimste zin van het woord. Liefde voor je geliefde, de erotische liefde, de platonische liefde, de ouderliefde, vader- en moederliefde, naastenliefde, eigenliefde, dierenliefde, liefde voor je werk, liefde voor dingen, liefde voor de kunst, noem maar op.

Maar eerst…
Voordat ik de definitieve versies van de verspreid liggende verhalen in deze bundel opnam, heb ik de al in deze bundel aanwezige verhalen onder de loep genomen. Ook zij hebben hun in mijn kunnen meest acceptabele definitieve vorm gekregen. Het oudste verhaal daarvan stamt uit 2000 en is, net als al de daarop volgende verhalen in de loop der jaren nog meerdere keren verbeterd en/of herzien. Nu dus voor de laatste keer.

Een trots hart en een jammerlijke constatering
Maandag 4 augustus 2014 was voor mij een merkwaardige dag. Nadat ik de verspreid liggende verhalen had ingevoegd aan de hand van een van te voren gemaakte inhoudsopgave van bestaande en nog te schrijven verhalen, zag ik onder in het beeldscherm dat ‘Gezichten in het Struikgewas’ was aangegroeid van 130 naar 243 bladzijden. Met een trots hart scrolde ik door de lappen tekst heen. Ik genoot ervan en ik was er helemaal klaar voor om op korte termijn te beginnen aan de rest van de verhalen bestemd voor ‘Gezichten in het Struikgewas.’
Vandaag nog niet. Vandaag mocht ik met mijn trotse hart in volle teugen van de al voltooide 243 bladzijden genieten.
Ik begon te lezen. Langzaamaan, na zo’n stuk of vier verhalen… En toen ik de uren daarop verder ging zoeken en vond, steeds maar weer vond en hervond - toen kwam ik tot een jammerlijke constatering.


Te veel
Een jeremiade! Teveel ongewenste verbanden! In mijn zo prachtige verhalenbundel reageren totaal verschillende personages in hun eigen, op zichzelf staande verhaal vaak op precies dezelfde manier! Zoals bij teleurstelling de rug tegen de stoelleuning laten rusten. Nog steeds wordt er in diverse verhalen te vaak een personage aangekeken, draaien te veel personages zich om of wenden hun hoofd af. Er gebeuren veel te vaak dingen op schouderhoogte. Er wordt te veel met een ‘Och’ verontschuldigd of te vaak begint een monoloog met: ‘Kijk.’ Twee totaal verschillende vrouwen hebben in hun eigen verhaal kuiltjes in de wangen. Twee personages – een man en een vrouw, zeventig bladzijden van elkaar verwijderd - vouwen aan tafel gezeten de handen onder de kin. Drie mannen in drie verschillende verhalen zien een aura om de vrouw op wie zij verliefd zijn geraakt. Twee personages flikken het zelfs om dezelfde opmerking te maken: als je iemand voor het eerst ontmoet, moet het meteen klikken. Er zijn er ook die niet helemaal zeker zijn van wat zij beweren en hun bewering afsluiten met een ‘toch?’ En twee reageren op een ontkenning met: ‘O, jawel!’

maandag 15 september 2014

Ninakwamnie – deel XII

Reeks over een Nina Hagen concert dat op 23 mei werd afgelast en dat daardoor bij mij allerlei herinneringen opriep.

Een allegaartje als epiloog

Inleiding
De vakanties zijn voorbij. Het wordt tijd om te stoppen met deze Ninakwamnie reeks. Het wordt tijd om terug te keren naar waar het op deze site werkelijk om gaat: verslag doen van mijn vorderingen op het gebied van het schrijven van verhalen, novellen en romans.

Definitief Afgelast
Het is ook tijd om met deze Ninakwamnie reeks te stoppen, omdat ik vorige week een paar uur lang behoorlijk ontstemd ben geweest. Afgelopen dinsdag ontving ik het bericht dat er geen vervangende datum is gevonden voor het op 23 mei afgelaste Nina Hagen concert in Hengeloos’ poppodium Metropool.

Gewetensnood
Verder is het tijd om te stoppen omdat ik in gewetensnood ben geraakt.
In 'Ninakwamnie - deel III' had ik beloofd, mijn jeugdvriend Hans op een later tijdstip nog eens uitvoerig aan het woord te laten. Volgend op mijn Nina Hagen concertverslag van twee weken geleden, zou nu deze belofte ingelost moeten worden. Maar wat blijkt? Ik krijg geen woord op papier dat ik hier op deze plek voor publicatie geschikt acht. 

Privacy
Tot nu had ik er weinig moeite mee om iemand uit mijn omgeving fictief op te voeren in een verhaal, novelle of roman. In een verhaal, novelle en roman kun je zo’n persoon en de gebeurtenissen daaromheen volledig naar je hand lichten, en wel zó dat niemand de persoon in kwestie zou kunnen herkennen. Zelfs de persoon in kwestie zelf zou zich niet meer herkennen. Conclusie: privacy gewaarborgd. 

Wat als?
Maar hoe pas je dit toe in een blog, als je je voorgenomen hebt daarin zo veel mogelijk de waarheid te schrijven? En wat als datgene wat je wilt schrijven, behoorlijk diep gaat? En wat als de persoon over wie je wilt schrijven niet meer in leven is en zich dus niet kan verweren? En wat als blijkt dat datgene wat je voor ogen hebt om te schrijven, allerlei herinneringen bij je oproept, herinneringen die je nog steeds persoonlijk aangrijpen? 

Een roman waard
In mijn vorige blog schreef ik dat mijn vriendschap met Hans een roman waard is en dat die roman er misschien ooit nog eens zal komen.
Eerlijk gezegd: voor 3/4e is die roman er al. In zijn eerste versie. Ik heb die in drie etappes geschreven tijdens de  National Novel Writing Month van 2009, 2010 en 2011.
Het heeft mij heel wat opgeleverd: een meer afstandelijke kijk op de gebeurtenissen en een beter zicht op de drijfveren, de kwaliteiten en tekortkomingen van alle betrokkenen, inclusief die van mijzelf. .

Onvoltooid
Maar het is niet zo maar dat ik het schrijven van het vierde deel heb uitgesteld tot de dag van vandaag. Dat vierde deel gaat over de laatste jaren van Hans. Daarin krijgt ook het Nina Hagenconcert van 2001, waarover ik in mijn vorige blog schreef, een plek.

‘Ave Hans’
Hier op deze plek was ik van plan geweest, verslag te doen van de uren na dat Nina Hagenconcert. In een volgende blog zou ik dan een ‘Ave Hans’ willen schrijven, een soort hommage.
Maar voor beide blogs kreeg en krijg ik dus om bovengenoemde redenen geen woord op papier dat ik hier geschikt acht.

Een klein requiem
Een ‘Ave Hans’ had hier op deze plek wel goed gepast. De Ninakwamnie reeks is vrij associatief ontstaan. Naast mijn passie voor een rock diva, werd het als vanzelf een klein requiem voor een paar mensen uit mijn omgeving die niet meer in leven zijn: mijn moeder, Hans en ook een andere vriend: Frans, met wie ik mijn laatste concert van Nina Hagen heb bijgewoond.

Het vijfde Nina Hagenconcert
Tijdstip: 1 oktober 2009. Plaats: Enschede. Locatie: Atak. Over dit concert kan ik kort zijn. Terwijl Nina Hagen zich van te voren verontschuldigde dat ze verkouden was en er waarschijnlijk weinig van zou bakken, bleek zij in topvorm. Ook Frans, die haar slechts van haar eerste twee elpees kende en die van het concert in Atak niet zo veel had verwacht, eigenlijk alleen maar voor de gezelligheid was meegegaan, vond het een goed optreden. ‘Maar,’ voegde hij er aan toe, ‘ze is wel oud geworden.’

Epiloog op de epiloog
En daar gaan we weer. Ik zou zó een blog kunnen schrijven over Nina Hagen en ouder worden. Ik doe het niet. Ik stop met deze Ninakwamnie reeks. Anders blijf ik maar doorgaan met associëren en herinneringen ophalen. Nee: het wordt tijd om weer te schrijven over het schrijven. Wat zeg ik? Ik ben al begonnen.
En misschien? Misschien moet ik in november weer mee gaan doen met de National Novel Writing Month. Het vierde deel van die roman schrijven. Al was het alleen maar om vijfentwintig jaar vriendschap eens goed af te kunnen sluiten. 

dinsdag 2 september 2014

Ninakwamnie – deel XI

Reeks over een Nina Hagen concert dat op 23 mei werd afgelast en dat daardoor bij mij allerlei herinneringen opriep.

Schritt für Schritt ins Paradies

Verjaardagscadeautje
Het vierde concert van Nina Hagen beleefde ik juli 2001 in het Oost-Friese Leer. Het was een verjaardagscadeau van mijn jeugdvriend Hans, waar ik hem nog steeds erg dankbaar voor ben. Hij heeft ook voor vervoer gezorgd. Ferdi.* Die was als enige in Hans’ vriendenkring op dat moment in het bezit van een auto.
Gedrieën vertrokken wij vanuit het dorp waar ik ben opgegroeid en waar ik toen al negentien jaar niet meer woonde, maar waar ik nog regelmatig kwam om Hans en mijn moeder, die sinds ’82 een dorpje verderop in een bejaardentehuis zat, te kunnen bezoeken. Nadat zij was overleden in 1996 kwam ik iets minder vaak in het dorp van mijn jeugd. Waarom? Als ik hierover zou beginnen… Dat is een heel ander verhaal, een roman waard. Misschien komt die er ooit nog eens.

Doodsangst nummer I: De Duitse snelweg op
Het was drukkend warm die dag. Misschien lag het aan de warmte dat ik in paniek raakte toen Ferdi een paar kilometer voorbij de grens van Bourtange de oprit naar de snelweg nam. Ik wist zeker dat hij op de linker weghelft zat.


‘Stop!’ riep ik. ‘Keer om! Je bent een spookrijder, straks zit je onder een vrachtwagen en dan zijn we hartstikke dood!’
Hans, die vaker dan ik bij mensen in de auto over Duitse wegen meegereden was, kalmeerde mij op zijn nuchtere toon. Ik schaamde mij een beetje. Dat ik me zo had laten gaan. Hij draaide zich om naar mij, ik die zoals gewoonlijk altijd op de achterbank zat als we samen reisden omdat hij voluit met de bestuurder wilde spreken. Hij zei: ‘Je bent een beetje zenuwachtig, hè? Dat je haar weer te zien krijgt, je Nina Hagen?’

Ostfriesische Gemütlichkeit
Toen wij in Leer aangekomen waren en uitstapten, was het nog steeds drukkend warm. We liepen van de parkeerplaats af richting Zollhaus, een uit rood baksteen opgetrokken Negentiende Eeuws fabrieksachtig gebouw, waarin het concert van Nina Hagen zou plaatsvinden.
De concertzaal was lang en hoog met veel oud hout. Achteraan had het een bar met krukken die de zaal in stak. Vooraan, nee het was overal al tamelijk vol. Het viel mij op dat wij moeiteloos tussen de mensen naar voren konden lopen voor een geschikte plek. Wat mij ook opviel was de hoeveelheid ruimte die de mensen elkaar lieten. En toen het echt vol was geraakt, kreeg je nog steeds de ruimte om een stap opzij, naar voren of naar achteren te doen.
Links en rechts hingen aan de wanden posters van Nina Hagen. Ik zei tegen Hans en Ferdi: ‘Als het concert afgelopen is, moeten we er voor zorgen dat we op zijn minst er eentje van te pakken krijgen.’

De concertaanvang
De lampen dimden, de muzikanten verschenen op het podium en zetten een nummer in. Een nieuw nummer, maar toch meende ik het te herkennen. Ja, het was een cover van de Duitse groep Ton, Steine, Scherben, ik had het zelf op plaat: Schritt für Schritt ins Paradies. Hans kende het nummer ook. We raakten enthousiast.
Nina Hagen begon te zingen. Zonder dat zij op het podium verscheen. Logisch, want de eerste regels van het nummer luiden: ‘Je hoort mij zingen, maar je ziet mij niet. Je weet niet voor wie ik zing, maar ik zing voor jou.’


Wie zo een concert begint, heeft in de eerste seconde de mensen mee en kan zonder schroom het podium opstappen, een podium huiselijk gemaakt met tapijt, sofa en schemerlamp.

Het concert samengevat
Alleen die verdraaide hitte. De kleren begonnen je aan het lijf te plakken, eerst onder je oksels, daarna aan je rug, je borstkas, buik en ten slotte je benen. Links en rechts werden de nooduitgangen geopend om voor wat verkoeling te zorgen. Ook bier zorgde enigszins voor verkoeling. Arme Ferdi. Die mocht zichzelf koel houden met spa rood.
Van die hitte scheen Nina Hagen geen last te hebben. Zij gaf zich honderd procent. Het was het beste en het mooiste concert dat ik van haar heb gezien. Ze zong goed, ze deed vriendelijk en relaxed, niet meer zo theatraal als tijdens eerdere bijgewoonde concerten. Ze speelde thuis, in eigen land. Lag het daaraan? Of had ook zij iets van die Ostfriesische Gemütlichkeit geproefd?

Het concertverloop
Na Schrit für Schrit ins Paradies volgden er tussen haar eigen nummers door nog meer covers. My Sweet Lord van George Harrison, I’m a Believer van de Monkees, Good Vibrations van de Beach Boys. Uiteraard veel werk van haar in februari 2001 verschenen album ‘Return of the Mother’, waaronder – al weer een cover - Der Wind Hat Mir Ein Lied Erzählt, in de jaren veertig van de vorige eeuw bekend geworden door Zarah Leander.
Ook bracht zij traditionele Hindoemuziek ten gehore. Chanties, zeg maar mantra’s, waarbij ze zichzelf begeleidde op een Indiaas harmonium.
Toen de laatste tonen van de laatste toegift geklonken hadden, was het uitkijken naar de Nina Hagen posters aan de zijwanden. Maar die waren al weg.

Doodsangst nummer II: De grijsblauwe nacht in
Op weg naar huis, voldaan en tevreden, Hans en ik een beetje roezig van het bier en Ferdi als bestuurder van zijn auto zo nuchter als maar kon. Ik vond hem een beetje stil. Opnieuw begon ik doodsangsten uit te staan. Met een behoorlijke snelheid op een kaarsrechte weg naderden wij een scherpe bocht naar links. Even dacht ik dat Ferdi bezig was in te dutten. Naast hem leek Hans ook niets door te hebben. Dat voor ons was geen weg die opging in de grijsblauwe nacht. Wanneer Ferdi niet binnen een minuut zou afremmen om die bocht te kunnen nemen, dan zouden wij regelrecht te pletter slaan tegen twee grijsblauwe sluisdeuren.
Ik had nog geen zin in het paradijs. Kalm en beheerst zei ik: ‘Zeg, Ferdi, zou je niet eens afremmen? Je moet zo meteen nog de bocht om.’
‘O ja,’ zei hij.

* U zult begrijpen dat Ferdi een pseudoniem is om de persoon in kwestie zo veel mogelijk in zijn privacy te beschermen. 

woensdag 20 augustus 2014

Ninakwamnie – deel X

Reeks over een Nina Hagen concert dat op 23 mei werd afgelast en dat daardoor bij mij allerlei herinneringen opriep.

Vele gezichten, viele Geschichten

Foto’s als inspiratiebron
Hierbij een door mij gemaakte fotocollage van Nina Hagen door de jaren heen, vanaf haar tamelijk lieve DDR-periode tot Le Grande Dame van nu. Achter elke foto steckt einer Geschichte, steekt een verhaal. Ik zou zeggen, vooral tegen de schrijvers onder ons: laat uw verbeelding spreken.


Ook op de bühne heeft Nina Hagen verschillende gezichten, qua acteertalent en mimiek, maar vooral natuurlijk op het muzikale en vocabulaire vlak. Kijk en luister maar eens naar de in 1986 door de ARD uitgezonden Nina Hagen’s TV show (met een gastoptreden van Herman Brood). Vergeet daarbij niet haar verhaal. Zij heeft werkelijk iets te vertellen, iets zinnigs en iets onzinnigs, maar altijd vindingrijk.


dinsdag 12 augustus 2014

Ninakwamnie – deel IX

Reeks over een Nina Hagen concert dat op 23 mei werd afgelast en dat daardoor bij mij allerlei herinneringen opriep.

Afgevoerd

Slechte zangprestaties
Teleurgesteld in vooral mijn omstanders die in Popcentrum Hedon Nina Hagen vanwege haar door een verkoudheid veroorzaakte slechte zangprestaties belachelijk hadden staan maken, liep ik onder een donkergrauwe hemel terug naar het station.

Omstanders en omstandigheden
Op het perron op een bank gezeten, de handen in de jaszakken en de benen gestrekt, begon ik een beetje te mokken. Mokken, ja. Op die omstanders. Waarom was ik er niet gebleven, waarom had de ME die zogenaamde fans niet afgevoerd?
Van het een kwam het ander, ik begon te mokken over en op van alles. Vooral op die NS, want door weersomstandigheden elders in het land mocht ik van hen in plaats van tien minuten minstens vijfenzeventig minuten wachten op mijn eerstvolgende trein. Ik had net zo goed op dat concert van Nina Hagen aanwezig kunnen blijven.

Nina Hagens verkoudheid
Intussen was het gaan stortregenen en mijn stemming werd er niet beter op. Waarom eigenlijk blijven mokken? Vijfenzeventig minuten zijn maar vijfenzeventig minuten, ik zat droog onder de booggewelven van het station en Nina Hagens verkoudheid, die ze vast tijdens een plensbui als deze had opgelopen, zou zeker overgaan en dan zou ik tijdens een volgend concert haar weer zien in volle glorie zónder spottende fans.

Ellendige regen
Bleef ik doorgaan met mokken, omdat ik mij was gaan vervelen? Alle winkels en kiosken op het station waren gesloten, achter mij stond een passagierstrein waarover linksboven daarvan een bord meldde: ‘Niet instappen’ en verder was er op mijn perron en op al die andere perrons niemand die of niets dat kon zorgen voor afleiding. Alleen die ellendige regen. Een paar meter van mij af, kletterde een hele stroom via een afvoerbuis zó op de tegels.

Nina Hagen fans?
Twee perrons verderop ontwaarde ik beweging. Een jongen en een meisje van een jaar of twintig, hand in hand en met gezwinde tred. Ook fans van Nina Hagen die net als ik minstens een uur voordat het concert afgelopen zou zijn Hedon hadden verlaten?
Een paar minuten later stonden ze voor mij. Ze waren een beetje doorweekt, keken niet op de borden en vroegen aan mij of de trein richting Nijmegen zo kwam. Nee, zei ik. Er was omgeroepen dat dit nog wel even kon duren. Ik wierp een blik op de klok achter hen. Nog minstens een half uur.
‘Zijn jullie ook naar het concert van Nina Hagen geweest?’ voegde ik er aan toe. Ik zou ze te grazen nemen, ik wist nog niet op welke manier, maar ik zou ze te grazen nemen als ze haar - mijn Nina Hagen! - door het slijk zouden halen.
Het meisje zei: ‘Nina Hagen, wie is dat?’

De zin van vroegtijdig een Nina Hagen concert verlaten
De jongen keek over mij heen en zei: ‘Ik zie een krant liggen.’ Beiden stapten de trein in, waar linksboven daarvan een bord nu juist meldde dat je er buiten moest blijven.
Kranten en tijdschriften bijeen verzamelend liepen ze naar voren. Voorbij de treinflank, helemaal aan het eind van het perron zag ik een sein op groen springen. Ikzelf sprong overeind en begon te zwaaien, naar de machinistencabine, naar de jongen en het meisje die zich omdraaiden toen de deuren dichtklapten. Mijn gebaren waren tevergeefs. De trein zette zich in beweging en reed het station uit.
De verkeerden waren afgevoerd en de Muze had mij er weer een anekdote bij gegeven.