dinsdag 27 augustus 2013

Over de zwijgzaamheid van mijn vader.


Hand
Of mijn vader net als Philippe Claudel ook zo graag aan de waterkant weg droomde omdat hij zich anders moeilijk in de hand kon houden?

Drift
Ik heb mijn vader maar één keer driftig gezien. Ik was een kleuter en hij ging een nieuw behang in ons woonkamertje aanleggen. Telkens weer wilden de aangebrachte rollen zich naar beneden krullen. Mijn vader smeet de behangkwast de keuken in.

Trap
Van mijn zus heb ik gehoord dat hij haar ooit eens een trap onder haar gat had willen verkopen, omdat ze voor de zoveelste keer midden in de nacht thuis gekomen was en zij hem een brutale mond had opgezet. Die trap mislukte. Net op tijd sloot zij voor hem de kamerdeur en daar kwamen dus zijn tenen tegenaan. Hij heeft een week niet meer tegen haar gesproken. En mijn vader was al zo’n man met weinig woorden.

Mond
Dat is hij in zijn jonge jaren zeker niet geweest: zwijgzaam. Toen zat hij nog vol kattenkwaad en hij heeft minstens tot op middelbare leeftijd bij het amateurtoneel gezeten, ook als regisseur. Als toneelspeler en regisseur moet je wel je mond opendoen.

Rust
Mijn vader is denk ik pas gaan zwijgen na de dood van zijn eerste vrouw en na de dood van zijn tweede zoon. Misschien is hij wel zo zwijgzaam geworden om zich in de hand te kunnen houden. Misschien is hij om zich in de hand te kunnen houden ook wel zo vaak er op uitgetrokken om ergens aan een kanaal of rivier neer te strijken. Om er met de vishengel in de hand tot rust te kunnen komen in volkomen stilte.

Meer over mijn vader is te lezen in twee fragmenten uit 'De Behouden Stilte.'

maandag 19 augustus 2013

Van klapband naar klapblaas.


Vliegen
Mijn gedachten gaan weer eens alle kanten op. Als de vliegen die mij van het schrijven proberen te houden. Het zijn er geloof een stuk of twee. Vliegen. Van mijn gedachten zijn er veel meer.

Geuren
In de trein naar en van mijn werk, een half uurtje na het avondeten en kort voor het slapen gaan in mijn bed lees ik Philippe Claudels laatste boek ‘Geuren.’ Alfabetisch gerangschikte herinneringen en daaraan gekoppelde beschouwingen, met geuren als leidraad. Prachtig mooi geschreven.

Rivieren en vissen
‘Rivieren maken me rustig en voeren me mee. Er is ongetwijfeld geen activiteit die beter bij mijn natuur past dan wegdromen bij het water, want ik heb mezelf nooit stevig in de hand gehad.’ – uit het hoofdstuk ‘Rivieren,’ p. 144.

Eerder en later heeft Claudel het ook over vissen als tijdverdrijf.

Hier is de klapband
De associaties komen boven drijven en gaan onbeheersbare vormen aannemen, wanneer een collega mij vertelt van de klapband die hij die ochtend op weg naar zijn werk heeft gehad. Uitvoerig doet hij verslag, een beetje opgewonden ook. Het is net alsof ik de eerste ben die het krijgt te horen. 
Als hij met zijn verhaal klaar is, vraagt hij zich af of hij vanavond nog wel kan gaan vissen.

Twee vliegen
De klapband geeft me al heel wat associaties naar bijna ongelukken die ik zelf heb meegemaakt. Maar ik houd mij in.
Vanwege het alle kanten opgaan van mijn gedachten en de twee vliegen die nog steeds mijn polsen bezoeken, of anders wel in mijn haren gaan zitten of voor mijn ogen heen en weer zoeven…
Herstel, anders is het niet meer te volgen:
Vanwege het alle kanten op gaan van mijn gedachten, zal ik u en mijzelf niet belasten met de vraag waarom mijn collega waarschijnlijk vanavond niet kan gaan vissen.
Natuurlijk heb ik hem dat wel gevraagd.

Vissen vangen
Ik wil meer weten over dat vissen van hem.
Er komt een glimlach om mijn mond, wanneer hij zegt dat hij bijna nog nooit een vis gevangen heeft.
‘Dus het gaat jou eigenlijk helemaal niet om het vissen?’ vraag ik. ‘Het gaat jou puur om de rust?’
Mijn collega knikt.

Vishaak
Ik vertel hem dat ik nooit van vissen gehouden heb. Mijn vader was wel een visser.
En daar komen de herinneringen aan de oppervlakte.
Dat is als jochie toch wel een keer met mijn vader was meegegaan. Ook eens met een neefje. Dat neefje trok een vishaak in mijn vinger. Ik had hem die hengel nooit in handen moeten geven, terwijl ik voer wurmde aan de vishaak.

Stekelbaarsjes
Die ene keer dat ik met mijn vader was meegegaan, zei hij dat ik stil moest zijn aan het water. Anders bleven de vissen weg.
Al dat turen in de rivier, tot de dobber een seconde onder water schoot…
Nee, dan het beekje meteen achter die rivier. Daarin zaten stekelbaarsjes. Die kon je zó met een schepnetje vangen. En in en plastic zakje gevuld met water meenemen naar huis.
‘Wat moet je daar nou mee,’ vroeg mijn vader. ‘Opeten kun je ze zeker niet. Een en al graat.’
Nee, dat begreep ik ook wel. Ik vertelde hem dat ik ze in een viskom zou doen.
Zo ver is het niet gekomen. Een viskom bezaten wij niet.
Buiten dat: achterop de fiets van mijn vader gezeten, ik geloof met beide benen aan één kant en – wat wel zeker is – de blik geconcentreerd op het plastic zakje met mijn stekelbaarsjes, ben ik plotseling op straat beland.
In het plastic zakje zat geen water meer. De stekelbaarsjes spartelden op het asfalt.

En hier is dan de klapblaas
Sindsdien is mijn vader weer zonder mij gaan vissen. Alleen, of met vrienden die het geen probleem vonden om uren zwijgend te staren naar een dobber.
Wanneer hij thuis gekomen de gevangen vissen ging slachten, kreeg ik de blaas. Die kon je zó onder je schoenzool laten knappen.

Rest een vraag
Of het mijn vader aan het water ook eigenlijk alleen maar is gegaan om er te kunnen wegdromen?

maandag 12 augustus 2013

De eerste dertig bladzijden van ‘De IJskoning.’


Citaat
‘Mijn moeder schuift een lok van haar jeugdig blonde haren achter haar oor en zegt dat ze het zo gezellig mogelijk voor mij probeert te maken, na alles wat er is gebeurd. En natuurlijk: meteen schiet ze mij weer door het hoofd: Zita Rozenmond.’
‘De IJskoning,’ tamelijk aan het begin van hoofdstuk 2.

Denken en nadenken
Ik zit een beetje met de eerste dertig bladzijden van ‘De IJskoning’ in mijn maag. Dat ‘na alles wat er is gebeurd’ ligt vóór het begin van de roman. Patrick Vernooi wil niet denken aan die gebeurtenissen, laat staan nadenken over hoe het zo gekomen is. Het liefst denkt hij aan aangenamere dingen, wat hem overigens maar gedeeltelijk lukt.

Zwabberen
Ik heb het gevoel dat door Patricks verzet zijn geschiedenis bij de hoorns te vatten, het verhaal in die eerste dertig bladzijden een beetje te veel tussen de onderwerpen heen en weer zwabbert. Het risico bestaat dat de lezer zich afvraagt: waar gaat dit over?

Duidelijke lijn
Misschien kan ik in die eerste dertig bladzijden Patrick rustig heen en weer laten zwabberen tussen zijn geliefde en minder geliefde onderwerpen, maar dan moet ik wel een duidelijke lijn uitgooien, zodat de lezer enig idee krijgt waar het heen gaat.
Misschien zijn een paar kernwoorden al voldoende. Misschien ook moet ik ook hier en daar een hoofdstuk of fragment voorbij de eerste dertig bladzijden plaatsen. Of hier en daar een fragment flink inkorten of zelfs schrappen.
Die duidelijke lijn is Patricks belangrijkste tegenspeler voor de eerste 200 bladzijden: Zita Rozenmond. Zij verschijnt pas daadwerkelijk op pagina 31.

Eén kernwoord
Waarom zou ik met een paar kernwoorden proberen, de lezer in het verhaal te houden?
Eén kernwoord is voldoende: Zita Rozenmond. Strooi met haar naam en bouw zo de spanning op voor de lezer. De lezer die zich dan niet meer afvraagt: waar gaat dit over? maar: Wat is er precies gebeurd?

dinsdag 6 augustus 2013

Moe blijven in de stiltecoupé.

Nooit meer jaar in jaar uit elke dag een stuk of vijf-zes hyper korte e-mails van jou ontvangen en daar dan meer dan  fanatiek op reageren.

Omdat ik een heel weekend nog niet zijn mailtjes had beantwoord, schreef hij: ‘Steiners stilte is letterlijk oorverdovend.’
Hieronder het eindresultaat van mijn reactie:

Oudere dame en heer
Ik was zaterdagochtend aan het uitslapen van een hele week hard werken en vooral vanwege een oudere dame en een denk ik nagenoeg even oude heer.
Die zaten afgelopen vrijdagmiddag in een overvolle stiltecoupé uitvoerig te keuvelen over de voordelen van Zen meditatie in een klooster.
‘Daar word je niet afgeleid door allerlei geluiden,’ zei de vrouw.
‘Ja,’ zei de man, ‘zo’n klooster heeft hele dikke muren en de monniken zeggen er ook niet veel. Je kunt er heerlijk tot rust komen.’

Ik niet in deze stiltecoupé.

Met je neus er bovenop
Van het een op het ander begon de vrouw over het station waar ze was ingestapt. Daar was een trein met grote snelheid aan voorbij geraasd.
‘Je had maar een kleine moeite hoeven te doen,’ beweerde ze. ‘Of daar niet iets tegen gedaan kan worden? Tegen die, die – nou, je weet wel: mensen die er een eind aan willen maken?’
Ze giechelde er een beetje bij.
Ze had ook een oplossing. ‘Kan de NS geen hekken plaatsten aan de rand van zo’n perron? Hekken die automatisch uit de grond omhoog komen als zo’n trein in aantocht is?’
De man schudde zijn hoofd en begon plastisch uiteen te zetten dat voor de trein springen een snelle dood was en dat er niet veel van je over bleef.
‘Je moet er maar met je neus bovenop hebben gezeten,’ knikte de vrouw. ‘Krijg je vast slapeloze nachten van. Gigigi.’

Broken Hearted People
Fel keek ik hun kant op. Maar dat hadden ze niet door. Ik nam een hap lucht en wilde zeggen: ‘Dat u zit te praten in een stiltecoupé, dat is nog tot daar aan toe. Maar het onderwerp. Kunt u daar misschien een beetje rekening mee houden? En alstublieft wat meer respect voor mensen die het niet meer zien zitten.’

Daarbij dacht ik aan de Rolling Stones. Dat laatste nummer van Beggars Banquet: ‘Salt of the Earth’, waar ik - zo bleek later - een eigen draai aan had gegeven:

Lets Drink to the Broken Hearted People.

Maar ik had niets te drinken bij me. En we konden ook nergens mee klinken, of we zouden ons tevreden moeten stellen met pantomime. Zou ook netter gepast hebben in een stiltecoupé.

Vlot geklede meisjes
Er iets van zeggen? Dan zou ik ook die vlot geklede meisjes van een jaar of zestien ter verantwoording moeten roepen. Die zaten een eindje verderop en hadden ook niet door dat ze zich in een stiltecoupé bevonden. Over meerdere zetels verspreid en niet vlak bij elkaar lieten ze hun glasheldere stemmen over en weer gaan. Glasheldere stemmen vol vakantievreugde en wat-trek-ik-in-vredesnaam-vanavond-aan-blues.

‘Gigigi’ deed de vrouw.

Waardeverlies in overvolle tijden
Ik heb mijn mond gehouden, want ik voelde mij opeens een oude man. Wat had ik in te brengen tegen dat jonge grut? En wat had ik de oudere dame en de denk ik nagenoeg even oude heer te verwijten? Het was tenslotte een overvolle trein. Dan schijnen de duidelijk zichtbare opschriften dat het hier om een stiltecoupé gaat opeens hun waarde verloren te hebben.


Nog maar een enkeling.
Misschien vinden sommige mensen stiltecoupés ook wel regelrechte onzin. Misschien zetten stiltecoupés mensen aan tot provocatie, rebellie. ‘Al die regels en regeltjes.’
Nog maar een enkeling verdwijnt tegenwoordig naar het balkon wanneer in een stiltecoupé zijn of haar mobieltje gaat.

Wie?
Wie gaat er nu in een stiltecoupé uitgebreid zitten what’s appen met geluid aan?
Wie gaat er nu in een stiltecoupé zitten met tegen zijn oren een koptelefoon geplet die op tien staat?
Wie gaat er nu in een stiltecoupé een half uur lang het ene na het andere artikel uit de Metro of de Spits zitten scheuren?
Wie gaat er nu in een stiltecoupé uitgebreid van gedachten wisselen?
Ik weet het antwoord!
Dat zijn de mensen die o zo graag opgenomen willen worden in een blog van mij.

En ik?
Had ik maar geen schrijver moeten worden. Misschien waren dan al deze dingen mij ook niet opgevallen en had ik rustig een uurtje kunnen dutten in een overvolle en lawaaierige stiltecoupé.