maandag 24 juni 2013

Mooie lange zinnen

Met lange zinnen schoonheidsprijzen winnen
Sommige schrijvers denken misschien dat met het fabriceren van een lange zin de schoonheidsprijs te winnen is. Daar is niks mis mee. Lange zinnen kunnen prachtig zijn. Ze kunnen de lezer hypnotiseren, meevoeren in het verhaal.
Kafka heeft prachtige lange zinnen geschreven, vooral in zijn ultrakorte verhalen. Lees maar eens Der plötzliche Spaziergang. 

Helderheid
Maar een lange zin moet wel helder zijn, niet noodzakelijk bij eerste lezing, maar toch zeker wel bij de tweede. Anders haakt de lezer af. Kort gezegd gaat het bij heldere zinnen om de juiste woorden en de juiste leestekens, beiden op de juiste plaats.

Even terzijde: is dit een wet?
Nee, dit is geen wet. Want let op. Wanneer je schrijft: ‘Pietje was een beetje verward,’ dan zegt dat niet zo veel. Geef je Pietjes gedachtewereld in een monologue interieur zo weer dat de lezer denkt: ‘Die Pietje, die moet nodig eens praten met een psycholoog’, dan heb je wat mij betreft de schoonheidsprijs gewonnen.

Hardop leesbaarheid
Nog belangrijker vind ik dat een lange zin hardop te lezen is, want het allereerst heb je de ademhaling, dan de taal en dan pas de op die ademhaling en taal gebaseerde tekst.

Zelfs de langste plaatsnamen zijn op de ademhaling uit te spreken. De op drie na langste plaatsnaam is van een dorp uit Wales:

 Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwyll-llantysiliogogogoch.

Het betekent:
The church of St. Mary in the hollow of white hazel trees near the rapid whirlpool by St. Tysilio's of the red cave.

Het valt hardop te lezen, wanneer je er één komma aan toevoegt.

Even terzijde: wat vind je van de punt komma?
Goedlopende lange zinnen, daarvoor hebben wij allerlei leestekens, de komma voorop. En voor wie graag een beetje knutselt, de punt komma; maar dan moet die punt komma wel met recht worden toegepast en niet worden misbruikt als vervanger van de punt. Een punt komma is er niet om een op zichzelf staande zin zijn voorganger binnen te smokkelen.

De zin en onzin van lange zinnen
Is met deze twee vereisten – helderheid en hardop leesbaarheid - de schoonheid van een lange zin verzekerd?  Misschien. Maar een lange zin – herstel: elke zin moet wel eerlijk zijn. Ik heb daar al eens over geschreven, in de blog 'Indruk wekken.'  

Lange zinnen moeten noodzakelijk zijn. Maar dat geld voor elke zin, zelfs voor de aller kortste.
Verder zijn lange(re) zinnen noodzakelijk voor het ritme, de cadans binnen een verhaal, de afwisseling.
Er kan veel tijd mee gemoeid gaan om een lange zin goed samen te stellen. Maar het samenstellen van een mooie korte zin, daar gaat misschien wel tien keer zo veel tijd in zitten. 

maandag 17 juni 2013

Sophia’s blog: Filosoferen in bed en op de bank

‘t Schilderijtje dat ie twee jaar geleden van z’n opa en oma gekregen heeft – een Jezus die de lammeren zegent -  hangt nog steeds boven z’n bedje en ‘t inspireert ‘m ook nog steeds tot allerlei gefilosofeer.

‘Geloof jij in God?’ wilde ie gisteravond, vlak voor ‘t slapengaan van me weten. Daar wist ik geen antwoord op. Maar hij wel. Hij geloofde er niet in. Want Sinterklaas en de Kerstman bleken ook niet te bestaan. Hij was er ook achter gekomen dat er in Engeland helemaal geen enge mensen woonden, maar Engelsmannen en Engelsvrouwen. En koeien konden helemaal niet spugen. Dat waren lama’s die dat deden. Had de juf ‘m gezegd. Waarom had ik ‘m dat al die jaren nooit verteld?
‘Dat weet ik ook niet,’ zei ik en gaf 'm een zoen. ‘En nu niet meer zo lang blijven nadenken, hè? Ga maar lekker slapen.

Terug op de bank in de woonkamer met een mok koffie voor m'n neus vroeg ik me af: of mijn manier van opvoeden wel de goede is?

Tot dusver had ik ‘m niks geen wijsheden over God en Jezus en al die ander geloven bijgebracht. Daar mocht ie zich later als jongeling wel in verdiepen. Maar ondertussen had ik ‘m wel mooi voorgelogen over de Kerstman en Sinterklaas. En dat over Engeland, daarover had ik ‘m destijds in de waan gelaten omdat ik me moest beheersen om ‘t niet uit te proesten van de lach. Want ‘n kind dat uitgelachen wordt is ten diepste beledigd, voelt zich niet voor vol aangezien. En ze zijn vergeleken met ons, volwassenen, al zo klein.

Groetjes,
Sophia Désedan.

maandag 10 juni 2013

Toegevallen boeken.

Definitie
Het overkomt mij regelmatig. Boeken die mij toevallen. Daarmee bedoel ik: boeken die je bij toeval vindt, waar je dus op het moment van de vondst niet gericht naar op zoek bent geweest. Om de definitie nog iets aan te scherpen: het mogen geen boeken zijn waarvan je denkt: ‘Hebbedingetje!’ Nee, het moeten boeken zijn die je heel erg goed kunt gebruiken. En als je schrijver bent, dan moet het bij voorkeur om boeken gaan die je verder kunnen helpen met het boek waar je zelf mee bezig bent, of van plan bent ooit eens mee bezig te gaan.
Twee voorbeelden:

Eerste toegevallen boek
Deventer Boekenmarkt, ongeveer zeven jaar geleden. Het liep al tegen het eind en mijn voeten waren bijna op. Toch nog even doorgaan. En wat vind ik? ‘De Geschiedenis van Europa 1600-1800’ van Karsten Alnaes. De pil die ik nog mis in mijn verzameling om een gegronde studie te kunnen beginnen voor een historische roman.

Tweede toegevallen boek
Jarenlang heb ik in mijn stad en in de steden die ik heb bezocht diverse boekhandels afgestruind om een boek met een doorwrochte interpretatie van Wagners Ring des Nibelungen in handen te kunnen krijgen. Had ik nodig voor mijn roman ‘De IJskoning.’ In al die boekhandels heb ik gekeken bij ‘muziek’ en ‘mythologie’ Nergens iets gevonden. Telkens weer niente.

Dan maar even totaal iets anders zoeken, dacht ik op een gegeven moment in een van die twee boekhandels in mijn stad. Ik kan eigenlijk wel een gedegen naslagwerk over psychologie gebruiken. Mijn in 1978 door Prisma uitgegeven ‘Lexicon van de Psychologie’ van Norbert Sillamy is behoorlijk achterhaald: Sillamy schreef het oorspronkelijk Franse werkje al in 1965.
Wat er ook op de planken onder ‘Psychologie’ stond: geen naslagwerk over psychologie. Maar wat vond ik er wel? ‘Liefde en Macht – symbolen en thema’s uit Wagners Nibelungencyclus’ van Jean Shinoda Bolen (die van ‘Goden in elke man’ en ‘Godinnen in elke vrouw’).

Conclusie en aanbeveling
Boeken vallen je op hun eigen tijd toe. Misschien is het verstandig op te houden met gericht zoeken.

zondag 2 juni 2013

‘O, o!’ zegt de man.

Kijk uit!
Op een regenachtige namiddag in de zomer van 2012 haast ik mij het perron van Harderwijk op om mijn trein te halen. Tussen de mensenstroom die op mij af komt zie ik een man op zijn vouwfiets stappen. Hij klapt zijn paraplu uit, steekt die in de hoogte en wil met één hand aan het stuur er meteen flink de gang in zetten.
Ik denk nog van: Kijk uit waar je fietst! Ik kom er aan en ik wil mijn trein halen!
‘O, o!’ zegt de man. En daar gaat hij. Vlak voor mijn neus maakt hij met paraplu en fiets en al een salto mortale.

Opzij, opzij, opzij!
Ik heb nog nooit een man zo snel over de kop zien gaan. Ik heb ook nog nooit een man zo snel weer overeind zien komen. Alsof het een onderdeel van een salto mortale was. Eén vloeiende beweging. Hij zat al weer op zijn fiets, terwijl er nog mensen op weg waren om hem in zijn val te hulp te schieten.
Hij was ongedeerd. Hij had niets geleerd. Hij had haast. Meteen weer flink de gang er in zetten, dat was zijn streven. Met grote snelheid jakkerde hij met zijn voeten de fietspedalen in het rond. Amper kwam hij vooruit. Hij stond stil en dreigde opzij te vallen. Voor de tweede keer zei hij, nu minder paniekerig: ‘O, o.’
‘Ja’, zei ik. ‘Uw ketting ligt er af.’
Toen ik in de trein had plaatsgenomen, fietste de man al weer over het andere perron de straat op, Harderwijk in.
Ik hoefde mij niet te vervelen, de hele rit naar huis. Waarom had die man zo’n ongelooflijke haast? En mijn fantasie sloeg op hol.